-
1 faner
faner [faanee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v2) doen verschieten [kleur]2. se fanerv1) verwelken, verdorren2) verschieten -
2 flétrir
flétrir [fleetrier]1 doen verwelken ⇒ doen verleppen, doen verdorren3 onteren ⇒ schandvlekken, brandmerken♦voorbeelden:1 verwelken ⇒ verleppen, verdorren1. v2) ontluisteren3) onteren4) brandmerken2. se flétrirvverwelken, verleppen -
3 sear
-
4 wilt
n. Wilt (naam)[ wilt]1 verwelken ⇒ kwijnen, verdorren2 hangerig worden ⇒ lusteloos/slap wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 blight
n. aantasten; een vernietigende uitwerking--------v. vernietigen, verwelkenblight1[ blajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 afzichtelijkheid ⇒ onooglijkheid, afschuwelijkheid3 vloek♦voorbeelden:3 air pollution is a blight • luchtvervuiling is een plaag/verderfelijk ietscast/put a blight (up)on • een vloek werpen op, een vernietigende werking hebben op————————blight2〈 werkwoord〉2 een vernietigende uitwerking hebben op ⇒ zwaar schaden, verwoesten♦voorbeelden: -
6 dessécher
dessécher [deeseesĵee]1 (uit)drogen ⇒ laten drogen, laten verdorren, droogleggen2 doen vermageren, verschrompelen1 uitdrogen ⇒ opdrogen, droog worden, verdorrenv1) uitdrogen, laten verdorren3) verharden -
7 wither
v. verwelken, vergaan; doen verwelken/vergaan[ wiðə]2 vergaan♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen verwelken/verdorren2 doen vergaan/wegkwijnen♦voorbeelden: -
8 sécher
sécher [seesĵee]1 (op)drogen ⇒ uitdrogen, verdorren→ piedII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 sécher les larmes de qn. • iemands tranen drogen, iemand troostenle soleil a séché le ruisseau • de zon heeft de beek doen opdrogenv1) (op-, uit)drogen2) dichtslaan, niets kunnen antwoorden4) verzuimen
См. также в других словарях:
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon